(Bron: NRC, Berthold van Maris.)
Moos Pozzo | antropoloog
Migranten worden verplicht om Nederlands te leren, maar dat helpt hen maar beperkt bij hun integratie.
Jonge vluchtelingen worden verplicht om zo snel mogelijk Nederlands te leren. Om er daarna, soms, achter te komen dat ze toch liever Engels spreken met Nederlanders. Antropoloog Moos Pozzo deed onderzoek naar de meertalige situatie waar jonge asielzoekers en statushouders in Nederland in belanden. Ze probeerde haar onderzoek niet alleen óver, maar ook samen met de jongeren doen.
Interviews bleken niet te werken, want die leken, volgens de jongeren zelf, te veel op de asielprocedure. Dus voerde Pozzo lange informele gesprekken met de jongeren en schreef ze hun verhalen samen met hen uit. Ook organiseerde ze culturele activiteiten en keek dan heel goed – observerende participatie – wat er tussen de jongeren gebeurde. En ze bracht hun netwerken in kaart: met wie gingen ze om en in welke taal of talen deden ze dat.
De Nederlandse taal speelt een belangrijke rol in hun leven. Pozzo: „Ze moeten binnen drie jaar een taaltoets doen. Als ze die niet halen, krijgen ze een boete of geen permanente verblijfsvergunning. Daar zit dus veel druk op. Het niveau van die toets is dit jaar zelfs verhoogd, van ‘A2’ naar ‘B1’”.
Weinig Nederlanders
Nederlands leren wordt in het Nederlandse beleid gezien als de belangrijkste sleutel tot toekomstige integratie. Tegelijkertijd zitten jonge asielzoekers juist niet tussen Nederlanders. Het is ‘Nederlands leren zonder Nederlanders’, zeggen ze zelf. Een van hen: ‘Ik zit met andere vluchtelingen op een school waar we Nederlands leren. Nederlanders kom ik daar niet tegen. Terwijl ik er veel meer aan zou hebben als ik wel tussen Nederlanders zou zitten.’
Pozzo: „Uit mijn netwerk-analyses blijkt dat ze vaak Nederlands spreken, maar vooral met niet-Nederlanders, en dat er in hun netwerken maar weinig Nederlanders zijn. Om dat te verklaren, verwezen zij naar het negatieve discours in de media over vluchtelingen. Dat zij worden gezien als een risico in de samenleving, en ook als ongekwalificeerd, dom, arm. En ook verwezen ze dus naar het in hun ogen paradoxale feit dat er van hen verwacht wordt dat ze Nederlands leren en integreren, maar dat ze ondertussen apart worden gezet in AZC’s en op taalscholen, jarenlang. Ze zeiden: juist het feit we in die beginperiode niet mengen met Nederlanders werkt averechts, onproductief.”
Als ze eenmaal wat Nederlands spreken, merken ze dat dit niet per se in hun voordeel werkt. Een van hen daarover: ‘Zo gauw Nederlanders mijn accent horen, ontstaat er bij hen een soort ongemak.’
„Ze maken dagelijks uitsluitende reacties mee van Nederlanders”, zegt Pozzo. „Zodra ze Nederlands spreken, met natuurlijk foutjes erin en een accent, merken ze dat er afstand wordt genomen, zeker als ze er ook nog wat Arabisch uitzien. En er is nog iets. Al naargelang zij het Nederlands beter beheersen, begrijpen ze ook beter het negatieve discours over hen. Ze lezen daarover, zien dat op televisie en voelen zich daardoor uitgesloten en soms zelfs bedreigd.”
Als ze vervolgens statushouder worden en een opleiding kunnen volgen of kunnen gaan werken, zien ze dat er in Nederland allerlei andere nieuwkomers rondlopen die niet eerst twee, drie jaar verplicht Nederlands moesten leren: buitenlandse studenten, expats, arbeidsmigranten uit andere EU-landen. Een van de jongeren zei: ‘Ik voel me gediscrimineerd omdat ik gedwongen werd om jarenlang Nederlands te leren, terwijl de manager van het bedrijf waar ik nu werk dat niet hoefde te doen.’
Graag Engels leren
Pozzo: „Moet je je voorstellen, dat je een jongedame uit Irak bent, dat je drie jaar op het ISK, de Internationale Schakelklas, hebt gezeten om je Nederlands te perfectioneren. Eindelijk mag je dan MBO retail doen, je gaat stage lopen bij een kledingketen. En dan kom je daar en wordt er tegen je gezegd: ja maar in onze winkels daar moet je óók Engels spreken. Daar sta je dan met je focus op Nederlands leren. Dan voel je je verraden. Als dat Nederlands in Nederland zo belangrijk gevonden wordt, dan moet dat wel de sleutel tot het succes zijn, dacht je. En nu blijkt dat niet het geval te zijn. De meerderheid van de jongeren in mijn onderzoek had geen Engels geleerd in het land van herkomst. Maar nadat ze hun taaltoets hebben gehaald willen de meesten graag Engels leren, omdat het een onverwacht voordeel heeft.”
In de woorden van een van de jongeren: ‘Als ik Engels spreek met een Nederlander, dan spreken we allebei een vreemde taal en ontmoeten we elkaar op hetzelfde niveau. En, nog belangrijker, ik word niet meer als een vluchteling gezien.’ Een ander zei: ‘Het Engels opent deuren voor mij die gesloten blijven als ik Nederlands spreek.’
Pozzo: „Met dat Engels krijgen ze daarnaast ook toegang tot allerlei meer internationale contexten binnen de Nederlandse samenleving, waar het negatieve discours over vluchtelingen gewoon niet zo’n rol speelt. Bijvoorbeeld, een jongere kan op de universiteit gaan studeren, hij of zij volgt daar een Engelstalig programma en dan doet zich deze keuze voor: of je spreekt in de pauze Nederlands en dan ga je bij de Nederlandse club studenten zitten, of je spreekt Engels en dan ga je bij de internationale studenten zitten. Ze kiezen altijd voor dat laatste. Want dan zijn ze af van dat vluchteling zijn en van het onvolmaakt Nederlands spreken tegen moedertaalsprekers van het Nederlands en altijd maar als minder gezien worden.”
Dominante groep
In het overheidsbeleid van zo snel mogelijk Nederlands leren zitten drie aannames die niet helemaal kloppen, zegt Pozzo: „Eén: het idee dat als je Nederlands leert, dat je dan ook sneller zult integreren met Nederlanders. Twee: dat integratie bij voorkeur plaats zou moeten vinden met Nederlanders, dus met de dominante groep. En drie: dat als je dat niet doet, dat je dan binnen je eigen etnische groep zou blijven hangen. Terwijl, wat uit mijn netwerkdata bleek – en dat vond ik reuze interessant – is dat zij juist omgaan met een diversiteit aan niet-Nederlanders. Met mensen die ze kennen uit de AZC’s natuurlijk, maar ook, als ze eenmaal wat langer in Nederland zijn, met tweedegeneratiemigranten, want dat is een groep met wie ze veel gemeen hebben.”
(Bron: NRC, Berthold van Maris.)